Languages

  • Nederlands
  • English
  • Français
  • Deutsch

User login

Kan de burgerlijke rechter in Nederland zich uitspreken over ontbinding van een islamitisch huwelijk? Ja, schrijft Arshad Muradin. Diepgaande kennis over het islamitisch recht onder Nederlandse rechters wordt daarom steeds belangrijker.
 
Onlangs heeft de voorzieningenrechter zich opnieuw gebogen over de vraag of naast ontbinding van een burgerlijk huwelijk, ontbinding van een islamitisch huwelijk eveneens tot de mogelijkheden behoort. Hoewel het antwoord op deze vraag wederom bevestigend is, is de wijze waarop de huwelijksontbinding volgens islamitisch recht tot stand dient te komen nu van geheel andere aard.
 
In 2010 sluit een Pakistaans echtpaar met de Nederlandse nationaliteit zowel een burgerlijk huwelijk als een religieus huwelijk volgens islamitisch recht (sharia) in Nederland. Feitelijk niets bijzonders, want ook Nederlandse echtparen laten hun huwelijk vaak inzegenen in de kerk. Het huwelijk van het Pakistaanse echtpaar loopt echter stuk waarna de rechtbank in 2013 de echtscheiding uitspreekt. Tot zover verloopt de zaak zonder complicaties.
 
Het klassiek islamitisch recht kent verschillende manieren om een huwelijk te ontbinden. In beginsel beschikt alleen de man over het recht om zelfstandig van zijn vrouw te scheiden door middel van het uitspreken van de talaq. De echtscheiding wordt definitief als de man de talaq niet herroept voordat de wachttijd van circa drie menstruatiecycli is verstreken. Om misbruik tegen te gaan, blijft de man financieel verantwoordelijk (voor het gezin) en mag hij slechts tweemaal de talaq herroepen.
 
Hoewel het recht om te scheiden niet is toegekend aan de vrouw, kan de man zijn bevoegdheid wel contractueel delegeren (tafwid) aan de vrouw. De vrouw beschikt bovendien over andere juridische middelen om het huwelijk definitief te ontbinden. Zo kan zij een rechterlijke echtscheiding of vernietiging initiëren (tatliq, tafriq, faskh) op basis van een beperkt aantal juridische gronden. Ze kan ook proberen een echtscheiding met wederzijdse instemming te bewerkstelligen (khul’), waarbij zij afziet van haar financiële aanspraken die zij na huwelijksontbinding heeft, dan wel bepaalde financiële verplichtingen van de man overneemt, dan wel een compensatie overeenkomt.
 
In de kwestie van het Pakistaanse echtpaar krijgt de zaak een andere wending als de vrouw haar ex-man verzoekt om zijn medewerking te verlenen aan een religieuze echtscheiding en hij dit afwijst. Hierop spant zij een kort geding aan en eist dat hij, op straffe van een dwangsom, wordt veroordeeld tot het verlenen van zijn algehele medewerking. De Pakistaanse vrouw in kwestie eist “een op schrift gestelde eenzijdige verstoting (talaq), uitdrukkelijk niet zijnde een eenzijdige verstoting op verzoek van de vrouw tegen compensatie (khul’), met het verbod om de eenzijdige verstoting te herroepen.”
 
De echtgenoot in kwestie weigert echter mee te werken, waarop de vrouw stelt dat haar echtgenoot haar ‘gevangen’ houdt in een religieus huwelijk. Ze meent dat zij naar islamitische maatstaven nog steeds met hem gehuwd is, waardoor zij niet kan hertrouwen. Mocht zij met een andere man trouwen, dan bestaat de kans dat zij als overspelige echtgenote wordt aangemerkt als zij naar moslimlanden afreist.
 
In 2010 heeft de voorzieningenrechter in een soortgelijk kort geding geoordeeld dat de man zich onder deze omstandigheden onrechtmatig gedraagt jegens de vrouw (art. 6:162 BW). Volgens de rechter schendt hij hiermee opzettelijk haar recht om te huwen en haar recht op een gezinsleven.(art. 8 en 12 EVRM). De man werd bevolen om voor een religieuze autoriteit en twee getuigen te verschijnen en zijn ‘wens’ om van de vrouw te scheiden uit te spreken (talaq).
 
Ook in het geval van het Pakistaanse echtpaar bestrijdt de man aanvankelijk de beweringen van de vrouw. Hij stelt dat een religieuze echtscheiding om twee redenen zinloos is: ten eerste is het islamitisch huwelijk in Nederland gesloten en ten tweede wordt een echtscheiding volgens Nederlands recht in Pakistan erkend.
 
Wellicht op andere gedachten gebracht door de  verklaring van de deskundige op het gebied van het islamitisch familierecht, herziet hij zijn standpunt en verklaart hij later in het proces dat een religieuze echtscheiding wel degelijk is vereist, alleen niet op de wijze die de vrouw heeft voorgeschreven. Van een eenzijdige  verstoting (talaq) kan volgens hem geen sprake zijn nu de echtscheiding plaatsvindt op verzoek van de vrouw. Voorts betoogt de man dat hij niet wenst mee te werken aan de talaq, aangezien hij zijn rechten met betrekking tot de boedelverdeling niet wil afstaan.
 
De rechtbank stelt vast dat het Nederlandse recht van toepassing is op het burgerlijk huwelijk. Het huwelijksvermogensregime wordt derhalve beheerst door het Burgerlijk Wetboek, wat betekent dat er geen afwijkende rechtsgevolgen kunnen worden verbonden aan een naast het burgerlijk huwelijk gesloten religieus huwelijk. Omdat beide partijen bij de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden geen alternatieve regeling hebben getroffen, geldt vanaf de huwelijkssluiting de wettelijke bepaling van gemeenschap van goederen. Dit houdt in dat het voor de vermogensrechtelijke gevolgen van de huwelijksontbinding niet uitmaakt of de talaq, dan wel de khul’ procedure wordt gevolgd.
 
Met andere woorden: het ontbinden van het religieus huwelijk heeft volgens het Nederlands recht geen vermogensrechtelijke rechtsgevolgen, de ontbinding daarvan dus evenmin. Wel stelt de rechtbank dat de keuze tussen talaq of khul’ van belang is voor het beeld over de werkelijke gang van zaken tussen de echtgenoten.
 
Nu vaststaat dat de vrouw het initiatief heeft genomen tot ontbinding van het islamitisch huwelijk en dit kan realiseren via de khul’, acht de rechtbank de talaq verstoting niet passend. Van de man kan niet worden geëist dat hij in strijd met de waarheid verklaart haar te verstoten, te meer omdat haar vermogensrechtelijke positie onder beide procedures gelijk blijft en hij inmiddels heeft toegezegd mee te zullen werken aan de khul’.
 
Dat laatste suggereert dat er kennelijk geen principiële religieuze bezwaren waren en impliceert dat er voornamelijk financiële belangen op het spel stonden. Hoe het ook zij, de rechtbank neemt er genoegen mee dat de man wil meewerken. Nu het initiatief tot de scheiding centraal wordt gesteld, is het wel opmerkelijk dat de rechtbank degene die aanvankelijk het verzoek tot een reguliere echtscheiding heeft ingediend niet in het vonnis heeft genoemd. De vordering van de vrouw wordt afgewezen.
 
Dit vonnis laat doorschemeren dat een groep moslimvrouwen in Nederland, bij gebrek aan een daadkrachtige en gezaghebbende religieuze instantie binnen de moslimgemeenschap, worstelt met een serieus en gecompliceerd geschil, dat uiteindelijk wordt beslecht voor de burgerlijke rechter. Hetzelfde probleem ondervinden ook vrouwen die bijvoorbeeld een echtscheiding (get) voor de Joodse wet proberen af te dwingen. Moslims in Engeland hebben dit maatschappelijk leed  in navolging van Joodse rechtbanken (beth din) aangepakt door private sharia ‘rechtbanken’ op te zetten, waar geleerden islamitische huwelijken aan de lopende band ontbinden. Naar verluidt bezoeken daarom jaarlijks verschillende moslimvrouwen uit Nederland de Islamic Sharia Council in Londen.
 
Hoewel het zeker geen unicum is dat een man verplicht wordt mee te werken aan de ontbinding van een religieus huwelijk, heeft het wel tot 2010 geduurd voordat een dergelijke vordering door een moslimvrouw in Nederland is ingesteld. Eén van de kritiekpunten op dat vonnis betrof de vraag in hoeverre een onder dwang afgegeven talaq (of get) overtuigingskracht en rechtsgeldigheid geniet. Door zich behendig door het islamitisch recht te manoeuvreren, heeft de voorzieningenrechter deze delicate kwestie nu weten te omzeilen. Dit getuigt ervan dat kennis omtrent het islamitisch recht onder Nederlandse rechters niet alleen toeneemt, maar ook dat verdieping van die kennis in de rechtspraak steeds belangrijker zal worden.